Zo op het oog is het een heel gewone piano. Een tikjeaftands zelfs; de zwarte lak aan de buitenkant begint al op verschillende plekken los te laten. Op Marktplaats zou hij nog geen tweehonderd euro opbrengen. Toch is het voor mij een instrument uit duizenden, want het is de piano van Frans Halsema. Ik kreeg ’m acht jaar geleden van zijn laatste levenspartner Ria Groeneveld. Met deze piano toerde Halsema door Nederland met Ik, ik en nog er ’s ik, zijn eerste soloprogramma nadat hij de samenwerking met Gerard Cox had opgezegd.
Ik speel er bijna dagelijks op, omdat het voor mijn gevoel een bezield instrument is. Zoals een vulpen naar iemands hand gaat staan, raak je via de toetsen van een piano ook even de vingertoppen aan van degene die er vroeger op speelde; dwars door de tijd heen. En Halsema zette de piano letterlijk naar zijn hand. Omdat zijn theaterprogramma in het donker begon – hij begon al met pianospelen voordat het toneellicht aanging – bestreek hij de middelste twee C’s met fluorescerende verf, zodat hij zich zonder licht op de toetsen kon oriënteren.
Frans Halsema werd maar 44 en is al bijna veertig jaar dood, maar als ik ’s avonds het licht in de huiskamer uitdoe, knipoogt zijn piano nog naar me. Als een stille herinnering aan een bijzondere cabaretier met een fabelachtig mooie stem. Op zulke momenten realiseer ik me: dat is dus wat er van iemand overblijft – een piano, een paar liedjes en een handvol verhalen en herinneringen. Vooral die verhalen houden mensen levend.