Het is avond, we hebben net gegeten, en m'n vriend haalt een lege vuilniszak tevoorschijn. "Ik ga er nog even op uit," roept hij. In de afgelopen maanden is mijn vriend een plandelaar geworden: iemand die plastic opruimt tijdens het wandelen.
Of eigenlijk is hij dat altijd al geweest: onderweg raapt hij afval op dat hij tegenkomt, gooit het in de dichtstbijzijnde prullenbak of neemt het in zijn rugzak mee naar huis. Het verschil: nu heeft hij zo'n knijpstok (die bij de meeste gemeentes trouwens gratis verkrijgbaar is, als je wil helpen opruimen), en gaat er speciaal op uit om lege bierblikjes, peuken, plastic flessen en ander afval te verzamelen.
En ik ben daar dus soms een beetje cynisch over. Ik wil het niet zijn, maar ik merk dat ik elke keer weer denk: ja, en dan? Morgen ligt het er weer. Het is bijna een nieuw gezegde: niet 'dweilen met de kraan open', maar 'opruimen wat de rest weer op straat gooit'. Er moet structureel iets veranderen, zucht ik. 'Structureel' is een woord dat ik vaak gebruik, en soms klinkt het als een al te gemakkelijk excuus.