In mijn kleine tuin laat ik een stukje ongemoeid. Op die paar vierkante meter ga ik niet snoeien, maaien, spitten, wieden, schoffelen of planten. Hier kan wat maar aanwaait zijn gang gaan. Het gras wordt lang en produceert zaadjes, er bloeien bloemen, maar net zo goed kunnen er distels opschieten. Of brandnetels. En die wilde planten hebben hun invloed op de rest van de tuin. Is er wel plek voor die wildheid, in zo een klein hoekje van een gecultiveerd landschap?
Diezelfde vraag doemt op in het groot, op wereldschaal. Bestaat de natuur nog wel in dit tijdperk? Want de mens heeft het antropoceen geschapen, de geologische periode waarin één soort (homo sapiens) een grote, misschien wel overheersende invloed heeft op de omgeving. Het heeft geen zin meer de natuur te beschermen als die feitelijk niet meer bestaat, is een vaak gehoorde opvatting. Om wat er nog is aan natuur in stand te houden, moeten we juist meer ingrijpen, desnoods met bulldozers, fokprogramma's en dna-selectie. Of is dat het verkeerde pad? Moeten we een hele andere kant op, naar een diepe connectie met bergen, planten en niet-menselijke dieren?