'Een grote meerderheid van de Vlaamse bevolking was nog kerkelijk, toen. In veel families kwam wel een oom voor die pater was, of een tante die zuster was. Mijn moeder had twee broers die allebei priester waren. De een was een priesterleraar in een college, de ander missionaris in Congo. Ik ben opgegroeid in die sferen. Ik heb daar ook nooit zo bij stilgestaan, dat was hoe mijn wereld was, toen. Wij woonden in het ouderlijk huis van mijn moeder, haar ouders stierven nog voor ik geboren werd. Die twee ooms kwamen daar nog altijd thuis. De een wekelijks, op de zondag, om te eten, en dan deed mijn moeder zijn was. De ander kwam zo eens in de vijf jaar terug uit Congo, om geld in te zamelen voor scholen. Ik zie hem nog voor me: lang wit gewaad, zwarte baard.'
'In tegenstelling tot sommige van mijn generatiegenoten heb ik me daar nooit heel sterk tegen afgezet. Ik heb mijn ooms altijd beleefd als heel wijze, verstandige, geëngageerde mensen. Ik heb nooit de behoefte gehad om me tegen hen te keren, ook niet om me tegen het kerkelijke te keren. Dat zou misschien ook raar geweest zijn, want dan zou ik me tegen mijn oorsprong keren, en ik kom uit een zeer liefdevol gezin. Mijn broer en ik waren ook graag gezien door al die mensen. Tegelijk, langs mijn vaders kant, is het een ander verhaal. Mijn vader komt uit een liberaal gezin, waar ze niet naar de kerk gingen, hoewel ze ook niet fanatiek anti-klerikaal waren. De zus van mijn vader was dat wel. Die was zeer geëngageerd socialistisch en niet-kerkelijk, met veel sympathie voor het communisme. Zij en haar man maakten reizen naar Cuba, Rusland, naar het Oostblok. Dus die familie hing zo wat bij elkaar. Ik ben opgegroeid in een merkwaardige spreidstand van gedachtegoed.'