Een verdrietdokter, noemt hij zichzelf. Eén die oproept om juist niet het grote geluk na te jagen, maar de mindere kanten van het leven te omarmen. Psychiater Dirk De Wachter. In meerdere bestsellers legt hij onze leukigheidsmaatschappij vol ikkigheid op de sofa. We vroegen hem naar zijn beweegredenen.
'In de ongelukkigheid komen de grootste verbindingen tot stand'
Waarom bent u psychiater geworden?
'Dat is een verhaal op zich. Het is, denk ik, de literatuur geweest die mij naar de psychiatrie bracht. De aanleiding is het boek De Avonden van Gerard Reve. Ik had een goede leraar Nederlands op school. Dat is heel belangrijk, een goed docent. Hij sprak over de boeken die toen in zwang waren. Hij had het over Hubert Lampo en andere vergeten schrijvers. En hij noemde De Avonden. Dat is voor later, zei hij, als jullie wat ouder zijn.'
'Diezelfde middag ben ik het boek gaan halen in de bibliotheek. Zo gaat dat dan. Ik las het en werd volkomen van mijn paard gebliksemd. Het boek gaat over de innerlijke dialoog van een mens, het gaat over wat de mens denkt. Ik had nog nooit zoiets gelezen. Ik wist niet dat zoiets bestond.'
'Natuurlijk construeer je achteraf je herinnering, maar ik heb toch wel het idee dat ik toen, op mijn vijftiende, besloot om psychiater te worden. Ik werd gefascineerd door de gedachten van mensen. Door datgene dat je niet ziet als ze over straat lopen, maar wat zich in hun hoofd afspeelt. Zoals Frits van Egters, de hoofdpersoon in De Avonden van alles denkt. Tot dan dacht ik dat ik de enige was, die dat had.'
'Maar er is natuurlijk meer. Van huis uit was het bijna een plicht om geneeskunde te studeren. Je werd dokter of ingenieur. Dat laatste leek me verschrikkelijk saai, maar ook de dokters die ik kende uit het dorp waar ik opgroeide, waren niet de meest bevlogen figuren. De psychiatrie was de oplossing. Dan kon ik arts worden, zoals de familietraditie voorschreef, en toch ook geen dokter zijn. Ik kon me bezighouden met literatuur, cultuur, engagement. Met de dingen die mij echt fascineerden.'
'Een andere worteling is dat ik langs moeders kant veel priesters in de familie heb. In vroegere tijden werd het oudste kleinkind – en ik was het oudste kleinkind – geacht om het priesterschap op zich te nemen. Nu was daar in de jaren 70, toen ik opgroeide, geen sprake meer van en is er geen haar op mijn hoofd geweest dat eraan gedacht heeft om die richting uit te gaan. Maar het zal ergens, ook in mijn engagementen vandaag, een rol gespeeld hebben.'
'Tot slot groeide ik op in een klein dorp in de Rupelstreek in België. Daar werden bakstenen gemaakt, maar toen al, toen ik opgroeide, was de industrie teloorgegaan. Het was een omgeving met veel verborgen misère, veel armoede, veel suïcides. Zelfmoorden die niet besproken werden, maar wel gefluisterd. Ik denk dat dat er misschien aan bijgedragen heeft dat ik psychiater ben geworden, maar zeker heeft het bijgedragen aan mijn interesse in het maatschappelijke.'
Hoe komt die interesse terug in uw werk?
'Ik ben altijd erg geïnteresseerd geweest in wat mensen zeggen en wat mensen denken, vaak onbewust. En vooral ook in de tegenstelling daartussen. Zo ben ik geïnteresseerd geraakt in het 'een beetje ongelukkig zijn'. Een jaar of tien geleden was er een programma op de Vlaamse televisie, op primetime, waarin een man orakelde over het geluk. Het was de dag van het geluk, meen ik; zo gaat dat in de media, er is een dag voor alles. Deze man vertelde hoe gelukkig hij was en hoe belangrijk het is om gelukkig te zijn.'
'Een week later zat diezelfde man bij mij op consultatie om te vertellen hoe slecht hij zich voelde. Diezelfde man. Hij had zichzelf vastgezet in die sferen van geluk en hij voelde zich daar eigenlijk helemaal niet goed bij. Hij had de beste bedoelingen hoor, hij wilde mensen iets gelukkiger maken, daar is niets mis mee. Zelf zat hij vast in een relationele impasse, terwijl zijn imago hem verplichtte de geluksillusie hoog te houden. Dat heeft mij doen denken dat ongelukkig zijn blijkbaar een beetje een taboeonderwerp was geworden, in deze leukigheidsmaatschappij.'
Uit zich dat in de psychische klachten die mensen hebben?
'Menselijk leed is van alle tijden. Ik denk niet dat we nu slechter af zijn dan andere tijden, maar er is wel een verandering van symptomen. Ik beschrijf dat in mijn boek Borderline times. De symptomen van borderline hebben de overhand gekregen, terwijl dat enige decennia geleden de neurotische symptomen waren. Eenvoudig gezegd denk ik dat de neurose het inslikken van problemen is en daar dan innerlijk zwaar onder lijden. Terwijl de borderline het naar buiten toe brengen is van de problemen: impulsiviteit, suïcide, zelfverminking. De symptomen zijn zeer zichtbaar geworden, storend zichtbaar geworden, voor de maatschappij, terwijl het vroeger meer verborgen bleef.'
'Het lijkt erop dat we niet meer kunnen spreken met elkaar over wat er allemaal niet goed gaat en dat we het tonen in symptomen. Het is natuurlijk ingewikkelder dan dat, het is niet zo dat je kunt zeggen dat als een patiënt iets meer met zijn broer of zus had gesproken, dat hij of zij dan niet ziek was geworden. Dat is te simpel. Maar maatschappelijk gezien denk ik dat als we wat meer over de mindere kant van het leven zouden praten, dat ik als psychiater dan wat minder werk zou hebben. Want het lijkt wel alsof mensen alleen tegen betaling over hun problemen praten.'
Of pillen komen halen?
'Ja, dan ga ik nog een stap verder. Dat hoor ik ook van collega's, dat het grootste verlangen van een patiënt niet is om te praten, niet om vragen te beantwoorden, niet om al teveel na te denken. Ze willen een pil, zodat ze zich weer goed voelen. Farmacolisering, noem ik dat: het 'verpillen' van menselijke moeilijkheden. Dat is wel een maatschappelijke trend. Zeker hier in België, waar de geneeskunde minder gereguleerd is dan in Nederland. Als de ene dokter je geen pil geeft, dan ga je wel naar een ander. Maar in het hele westen worden veel psychofarmaca voorgeschreven. Heel veel antidepressiva, heel veel slaap- en kalmeringsmiddelen. En dat zijn nog maar de middelen die worden voorgeschreven.'
Terug naar het geluk. Is het een recente ontwikkeling dat we er zo gefascineerd mee zijn?
'Ik denk niet dat er een precieze omslag aan te wijzen is. Dit speelt al een tijd. Het heeft te maken met de secularisering van de wereld. Er is geen God meer waaraan we ons ongeluk noodlottig kunnen verbinden. We zijn allemaal verantwoordelijk geworden voor ons eigen, ikkige leven. We worden geacht ons eigen succes te maken. En als dat succes niet komt, dan voelen we ons mislukt. En die mislukking durven we niet te bespreken. De nieuwe media hebben dat de laatste jaren in de hand gewerkt. Facebook, Instagram, waar het succes breed wordt uitgemeten, waar selfies op staan van feestende mensen, mensen die op vakantie zijn, die zich fantastisch voelen, dat heeft dat zeker uitvergroot.'
En zo is geluk een doel op zich geworden.
'Jazeker, dat is mijn stelling. Dat is geen goede zaak. Begrijp me niet verkeerd, ik gun iedereen een gelukkig leven, maar ik denk dat geluk een bijwerking mag zijn van een goed leven. Van een zinvol leven, een leven met anderen, een leven dat zorgzaam is, een leven dat gedeeld is. Zorg voor uzelf, zorg voor uw gezondheid en zorg voor uw omgeving, voor uw medemens. Geluk komt er dan vanzelf bij, op een veel fundamentelere manier dan het partytime geluk. Het is een gevoel van vervulling, van: zo is het goed, zo mag mijn leven zijn. Als geluk een doel wordt, een obsessioneel doel, dan dreigt het mis te lopen. En natuurlijk is het leven af en toe lastig, maar het is minder erg. Je kunt dat wel aan, want je weet dat je goed omringd bent.'
Een beetje meer betrokkenheid, dus?
'Ja, betrokkenheid op uzelf en op de ander, maar ook in de vorm van engagement. Het gevoel dat wat je doet, dat dat zinvol is en dat dat gezien wordt in de wereld. Reve schrijft dat ook aan het einde van De Avonden, als Frits van Egters op zijn leven reflecteert: 'Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven.' Ik denk dat dat een diep menselijke behoefte is, om betekenis te hebben. Niet dat iedereen beroemd moet worden, of heel veel vrienden op Facebook hebben. Het is je verbonden voelen met je directe omgeving, met familie, met vrienden. Het is zorgzaam zijn en zorgzaam bejegend te worden. Als dat er een beetje kan zijn, dan voelen we ons gelukkig, op die fundamentele manier.'
'Onze westerse wereld zet heel erg in op ikkigheid. Op autonomie, op het idee dat we ons eigen leven kunnen maken. Dat we het zelf kunnen doen, dat we ons eigen succes kunnen behalen. Het is naar de achtergrond verdwenen dat de mens ook heel verbonden en samenhorig is. In het evenwicht tussen ik en de ander, dreigt de ander verdrukt te worden. Terwijl we zoveel nood hebben aan de ander om te kunnen zijn. Juist op de dagen waarop we ons niet goed voelen, is de ander nodig. Dan is het erg belangrijk − en mooi ook − dat er iemand is die luistert en troost. Paradoxaal genoeg wordt dat ongelukkige dan juist iets moois, door die liefde en medemenselijkheid. In de ongelukkigheid komen de grootste verbindingen tot stand.'