Drie jaar geleden overleed mijn vader. Hij was eerst ziek, toen genezen verklaard, en toen opeens heel snel heel erg ziek en stervende. Al m'n hele leven stelde ik me af en toe voor hoe het zou zijn als een van m'n ouders zou komen te overlijden. Ik dacht, als ik het vaak genoeg denk, en de daarbij behorende emoties ervaar, dan zal het, mocht het moment daar zijn, minder pijn doen. Ik trainde, zogezegd, voor het verdriet. Dit klinkt misschien als een open deur, maar het bleek niet te kunnen. Rouw is niet een emotie die je kan oprekken en waar je eelt op kan laten groeien. Je kan geen voorschot nemen op verdriet en het daarmee minder erg laten zijn als het je overkomt.
Ik was in de periode erna volledig ontoerekingsvatbaat, althans, dat kan ik nu zo constateren, op het moment zelf was ik in de veronderstelling dat het goed met me ging. Ik huilde veel, maar ik at goed, ik sliep redelijk, en ik kon me sociaal best staande houden, kortom, ik functioneerde naar mijn mening naar behoren. Ik kon alleen niet zingen. Het geluid van mijn eigen stem op muziek, of zelfs zonder muziek maar met een melodie, met lijnen, dat lukte niet.
Met terugwerkende kracht weet ik, dat het helemaal niet goed ging. Ik liep over straat, maar ik voelde niet waar m'n voeten waren, en ik voelde niet waar m'n hoofd was. Een vriend van mij, die onlangs zijn moeder verloor, omschrijft het, nu negen maanden geleden, alsof hij nog steeds met z'n hoofd in de mist loopt. Zoals je de wereld ziet als je blikveld vertroebeld is door tranen, zo zie je de wereld de hele tijd, zelfs als je niet huilt.
Uiteindelijk vond ik troost in herkenning. Eerst bij een vriendin die jaren geleden hetzelfde had meegemaakt, maar die had, ja, heel egoïstisch, maar ook nog een eigen leven en dingen te doen enzo. Dus daar kon ik niet 24 uur per dag 7 dagen per week op terugvallen.
Bij wie dat wel kon? Bij Joan Didion. Haar kon ik wanneer ik maar wilde bij me hebben. Door de woorden in The year of magical thinking hoorde ik haar stem en reisde ze, tien jaar na haar verdriet, door de woorden in haar boek, met mij mee op weg door mijn verdriet.
Ik las het boek overigens op een van de slechtste plekken op aarde om verdriet te hebben. Op Manhattan. Ik dacht na een week of drie, nou, het gaat wel weer, kom op Carolien, let bygones be bygones, het leven gaat door, niemand heeft iets aan je als je aan het grienen bent, huppa, de wijde wereld in, maak er iets van, het leven is een feestje, maar je moet wel zelf de slingers ophangen.
En dat is allemaal prima, in een huisje op de Veluwe, met een lieve Labrador om je heen en gras en bomen, maar New York, mwah, medium goed idee om de draad weer op te pakken.
Het is een stad waar eigenlijk geen ruimte is voor stilstand, voor reflectie of verdriet. Dus Joan en ik hebben die weken samen doorgebracht, vaak in de hoek van een café, met oortjes in en afgesloten van de stad die zo levendig is, dat de dood er als een sirene doorheen loeit.
Dit waren mijn vragen, haar vragen:
Hoe lang mag je rouwen? Staat daar een bepaalde tijd voor?
En hoeveel ruimte mag mijn verdriet innemen in het leven van de mensen om me heen?