Als middelbare scholier kreeg ik ooit een e-mail van een Nederlandse schrijver. Hij had een bericht van mij op een scholierenforum over zijn boek gelezen en mailde me om te vertellen hoe blij hij met die opmerking was. Ik reageerde, en zo ontstond een kleine briefwisseling. Waar we over schreven, weet ik niet meer.
In die tijd gebruikte ik een anoniem e-mailadres met een lange, dweperige naam, iets als totikjouvind@gmail.com, en om het in mijn archieven terug te kunnen vinden, moet ik me mijn wachtwoord van dertien jaar terug en mijn eerste telefoonnummer proberen te herinneren. Hoe dan ook; ik schreef deze schrijver op het moment dat ik een studiekeuze moest gaan maken, en toen ik hem vertelde dat ik dacht over Literatuurwetenschap, antwoordde hij, voor zover ik me dat tenminste goed herinner: "De literatuurwetenschap is een wetenschap, en door iets te analyseren, kun je het ook kapot denken."
Een maand geleden, toen de coronacrisis uitbrak, heb ik dat geprobeerd. Het kapot denken. De hele dag door las ik kranten: Nederlandse, Belgische, Britse, Amerikaanse en Spaanse, om grip te krijgen op wat er aan de hand was. Ik luisterde urenlange radio-interviews met dokters, epidemiologen en virologen, om erachter te komen wat ik kon verwachten. Als ik wakker werd, waren er een paar seconden van kalmte, en dan herinnerde ik me weer wat er aan de hand was, en begon de druk op mijn borstkas, het gejaagde ademhalen, de hele fanfare van angst en onzekerheid, weer van voor af aan. Wat blijkt: je kunt iets abstracts niet kapot denken. Of in ieder geval: mij lukt het niet. Het wordt alleen maar groter.
Tekst gaat verder na afbeelding