“Ik ben opgegroeid zonder rolmodellen, ik zag nooit mensen die op mij leken. Een gehandicapte vrouw van kleur, of zelfs een gehandicapte moslima van kleur? Die ben ik in de media niet tegengekomen. Dat zie ik als een heel groot gemis, want je groeit dan op met het idee dat je een vreemd eendje bent. Je kunt niet worden wat je niet kunt zien.
Als je niemand ziet die op je lijkt en je het gevoel hebt dat je niet jezelf kunt zijn, dan kun je ook nooit floreren. Je bent de hele tijd op je hoede omdat je je niet veilig voelt.
Mijn acceptatieproces als gehandicapte moslima van kleur was lang en zwaar. Verschillende identiteiten komen in mij samen. Allereerst als vrouw. Aan hoe de vrouw wordt gerepresenteerd - wat vrouw zijn dan ook betekent - kon ik mij nooit spiegelen. Ik wilde dan wel het vrouwbeeld zijn dat wij in de maatschappij kennen, maar ik zie er heel anders uit. Ik ben niet wit, ik ben niet blond, ik heb geen blauwe ogen en ik ben niet dun.
Ik dacht dat het aan mij lag dat ik overal buiten viel. Ik pas niet bij het beeld van vrouw-zijn, omdat ik korte benen heb. Ik pas niet bij de Hindoestanen, omdat ik gehandicapt ben. Bij gehandicapten paste ik niet omdat ik niet slim genoeg was, of niet leuk genoeg. Bij de OI-gemeenschap (Osteogenesis Imperfecta, red.) was het hetzelfde geval. Ik lijk ook niet op hen, omdat ik daar geen mensen van kleur tegenkwam.