Als eind jaren zeventig met de Iraanse Revolutie de Islamitische Republiek Iran wordt gesticht, ontpopt Mardjan Seighali (1964, Rasjt) zich tot politiek activist. Als tiener verspreidt ze voor de Iraanse Volksmoedjahedien flyers tegen het regime van de ayatollah, de hoogste leider in de Iraanse republiek, die over alle wetgeving een veto kan uitspreken als die niet voldoet aan bepaalde islamitische eisen.
Onder het regime wordt begin jaren tachtig een hoofddoekplicht ingevoerd, bepaalde boeken worden verboden, ongetrouwde mannen en vrouwen mogen niet langer op straat samen zijn, en protesten worden bloedig neergeslagen. Seighali vecht tegen deze onderdrukking, maar wie niet voor het regime is wordt opgepakt.
In 1982 belandt Seighali in de gevangenis, waar ze wordt gemarteld en mishandeld, zo schrijft ze in haar boek Tot op de Dag (2021, Ambo|Anthos). Anderhalf jaar later weet haar vader haar vrij te krijgen, weliswaar onder strikte voorwaarden. Seighali moet trouwen en mag verder niet deelnemen aan het openbaar leven, studeren of werken. Wekelijks moet ze zich melden bij de Pasdaran, de Islamitische Revolutionaire Garde.
Seighali weet niets van de deal als ze ineens wordt vrijgelaten. Wanneer ze over de afspraak hoort, neemt ze haar ouders de deal kwalijk. Ze heeft zelf geen keuze gehad over de onvrijheid waar ze nu in moet leven. Desondanks trouwt ze volgens de afspraak, met Rasoul, met wie ze voor haar gevangenschap al een relatie had. Ze krijgt met hem twee kinderen. Maar doordat ze niet kan studeren, werken of wat dan ook, voelt haar leven inhoudsloos.