Je zou de beginjaren van Bowen Paulle het oorsprongsverhaal van een socioloog kunnen noemen. Bowen groeide op in een middenklasse gezin in de upper west side van Manhattan, een welvarende wijk in New York. Van jongs af aan had Bowen één droom: basketballer worden. Qua basketbal was hij erg dominant in die ‘rijkere’ wereld van privéscholen en waande zich als een soort god. Hij wist dat hij goed genoeg was om gescout te worden en zo dankzij basketbal naar een goede universiteit te gaan.
Om met de beste basketballers te kunnen spelen. besloot hij om zijn kakkerige privéschool in Manhattan in te ruilen voor een inner city high school in de South Bronx, een school waar voornamelijk arme en niet-witte kinderen op zaten. Zijn ouders maakten het niet zoveel uit. Moeder was een hippie en zijn stiefvader kwam uit Nederland, en was zich niet bewust van de ongelijkheid in het Amerikaanse schoolsyteem.
Bowen was geen onbekende met de heftigheid van de getto. Zijn moeder was directrice van een blijf-van-mijn-lijfhuis in the Bronx. Het kwam dus wel voor dat op zaterdagochtend hij een kind van een van de moeders in de woonkamer aantrof. Bowen vroeg dan aan zijn moeder: 'Hebben we gasten?'
Waarop zijn moeder antwoordde: 'Ja, de opvang was weer vol.'