Er ligt sneeuw op de velden in het Amsterdamse Bos. Het is iets boven nul. In het Schinkelbos, een uitloper van het Amsterdamse Bos, staat een groepje mensen rond een druk pratende man. Er staan ook een paar kruiwagens, een stuk of tien gele schoppen en een auto met een grote aanhanger erachter.
Onder de vrijwilligers die zich bij een vlag van meerbomen.nu verzamelen is een stel met bonte hippiekleren, een vrouw met rode wangen, mannen met grijs haar (ik ben niet alleen), en wat studenten. Degelijke schoenen zijn een vereiste, regenkleding moest je ook meenemen, zo was de instructie. Dit is de eerste keer dat ik bomen ga oogsten. Zaailingen eigenlijk: ze zijn tussen kniehoogte en menslengte. Sommige zijn spichtige sprieten met een paar zijtakjes die snel uit de grond te halen zijn. Andere zijn al stevig ontwikkeld met een sterk wortelstelsel. Ze geven niet mee, houden zich vast aan de zompige klei van het Schinkelbos.
Ze hebben hier geen toekomst: het zijn er te veel. Ze staan te dicht op elkaar. Te dicht bij grotere en kleinere soortgenoten die met hen concurreren om voedsel en zonlicht. Te dicht bij het pad waar mensen lopen en fietsen. Ze kunnen weg. Er is een andere plek voor ze. Bij boeren die hagen rond hun velden willen aanleggen. Bij grootgrondbezitters die bomen willen aanplanten. Rond voedselbossen in aanleg die beschutting nodig hebben. In tiny forests, die stadsbewoners een bosje in de buurt bieden. En in gebieden waar echt bos aangelegd kan worden.