Dat wetten en instituties de vrouwen niet beschrmen, hangt met een aantal dingen samen, vertelt Don. "In 1956 werd de adoptiewet ingevoerd, die met name bedoeld was om adoptieouders beter te beschermen," vertelt ze.
"Zo kregen zij een betere rechtspositie, kreeg het kind hun achternaam, en als dat eenmaal rond was, konden de biologische ouders het kind niet meer terugeisen. In die tijd lag er veel druk op gehuwde stellen om kinderen te krijgen, en we hadden nog geen alternatieve manieren om zwanger te raken, zoals IVF. De vraag naar pleegkinderen nam in de jaren na de oorlog sterk toe.
"Ongehuwde moederzorg lag eerst in de handen van vrijwilligers, maar werd steeds meer geprofessionaliseerd, en de wetenschap ging zich er ook mee bemoeien. Invloedrijke psychiaters zoals Han Heijmans en Kees Trimbos propageerden dat ongehuwde moeders vaker psychisch labiel waren, dat er niet vanuit het belang van het kind werd gedacht, en dat het evengoed een probleem was voor de samenleving als een vrouw ongehuwd zwanger raakte.
"Natuurlijk zijn er ook genoeg vrouwen ongehuwd zwanger geraakt die wel werden gesteund door familie of vrienden, of die het anderszins lukte om de omstandigheden te creëren waardoor ze hun kindje zelf konden grootbrengen. Maar juist voor de vrouwen die dat geluk niet hadden, verwacht je dat er wetten of instanties bestaan die hen beschermen. Dat is vaak niet gebeurd."