"Identiteitspolitiek is niet nieuw. Identiteitspolitiek is de reden dat in Nederland (en steeds meer andere landen) mensen van hetzelfde geslacht met elkaar mogen trouwen. Het is de reden dat we toegang tot veilige abortus hebben. In de jaren 60 en 70 vormden zich nieuwe sociale bewegingen die zich organiseerden rondom een gedeelde identiteit, zoals homo of vrouw. Dankzij hun politieke strijd leven we in een land waar homo- en vrouwenrechten bovengemiddeld goed (maar niet perfect) geregeld zijn.
Hoewel deze bewegingen zich ook lieten inspireren door gebeurtenissen in de VS, kent juist Nederland een lange traditie van identiteitspolitiek. Wij waren immers kampioen verzuiling: eind negentiende eeuw raakte ons land opgedeeld in zuilen op basis van levensbeschouwing – wat onder verzuiling absoluut deel was van identiteit. Katholieken werden politiek, sociaal en cultureel gemarginaliseerd en kwamen daartegen in verzet – identiteitspolitiek pur sang.
De term deed in 1979 zijn intrede in de sociale wetenschap, twee decennia later was het oordeel dat het een weinig bruikbaar concept was omdat het vooral gebruikt werd om bepaalde politieke praktijken te bekritiseren. Al in 1997 constateert politiek-filosoof Nancy Fraser dat:
'tegenwoordig in de Verenigde Staten de uitdrukking 'identiteitspolitiek' meer en meer wordt gebruikt als minachtend synoniem voor feminisme, antiracisme en anti-heteroseksisme.
De suggestie is dat de inherente stuwkracht van zulke politiek een particularistische zelfbewustheid is, die het universalisme van 'gedeelde dromen' afwijst en niets van doen heeft met rechtvaardigheid. In werkelijkheid ontstonden deze bewegingen echter juist voornamelijk om te protesteren tegen verhulde particularismen – het masculinisme, het witte-Anglo-etnocentrisme, het heteroseksisme – die zich schuilhouden achter wat zich paradeert als universeel. Zodoende hebben ze alles te maken met rechtvaardigheid' (p. 5).