Michel de Montaigne (1533 – 1592)
‘Que sais-je?’
Michel de Montaigne is de eerste denker die zichzelf als onderwerp nam. Zijn essays gaan over van alles en nog wat – spijt, eerlijkheid, nut, strijdrossen, slapen, eten, vriendschappen en over zijn goede en slechte eigenschappen.
Deze vorm van introspectie breekt met een oude opvatting dat filosofie gaat over de onveranderlijke en eeuwige waarheid; over abstracties. Montaigne is sceptisch; de mens is te goedgelovig, te ijdel en vooral te veranderlijk voor een eeuwige waarheid. Dat wil niet zeggen dat er niets te doen valt. Door zelfonderzoek krijg je inzicht hoe te handelen volgens je eigen aard. Maar dat is eerder praktische wijsheid dan een grote filosofische waarheid. Bescheidenheid is de grootste deugd, vindt Montaigne. Que sais-je? (‘wat weet ik’) is zijn lijfspreuk.
Montaigne wordt geboren op het kasteel van Montaigne, grenzend aan de Bordeauxstreek. Net als zijn vader – burgemeester van Bordeaux – heeft hij een politieke carrière. Hij treedt als twintiger toe tot het parlement van Bordeaux, waar hij drie jaar oudere Étienne de La Boétie leert kennen. Tussen hen ontstaat een intense vriendschap. Montaigne is ontroostbaar als La Boétie al op 32-jarige leeftijd sterft. “Beroofd van de dierbaarste, schranderste, beminnelijkste en volmaakste vriend”, laat hij boven de boekenkast van zijn studeerkamer zetten.
Montaigne trekt zich een paar jaar later (in 1571) terug in een toren van zijn kasteel. Hij werkt aan zijn Essays. Op de torenbalken laat hij spreuken schilderen van grote Griekse en Latijnse schrijvers. De invloed van klassieke denkers als Seneca en Livius is in heel zijn werk terug te vinden. Hij streeft naar het stoïcijnse ideaal van de standvastige man onaangedaan door emoties. Maar later zien we in de Essays een verschuiving naar een meer epicurische, genietende levensstijl.
Zijn niersteenaanvallen maken dat niet eenvoudig. Hij bezoekt kuuroorden in Frankrijk, Zwitserland en Italië. Hij bezoekt Parijs aan om koning Hendrik III zijn essays aan te bieden. Meerdere koningen zochten zijn raad, ook al schreef hij ‘ook koningen en filosofen poepen, evenals dames’.
Hij sterft op 59-jarige leeftijd. “Het nut van het leven ligt niet in de lengte ervan, maar wat u er mee doet”, schrijft hij.