Jullie maakten in 2010 al Sta me bij, over de sociale dienst in Zutphen. Waarom was het tijd voor een opvolger?
“De vorige documentaire heeft veel losgemaakt. We hadden er educatief materiaal bij ontwikkeld en hij is veel verspreid in het werkgebied. De beroepsgroep schrok dat de twee consulenten die hoofdrollen vervullen in de film, dezelfde wet op een totaal verschillende manier uitvoerden. In de vijf jaar die daarop volgden heeft er een flinke professionalisering plaatsgevonden bij de sociale dienst. Ook barstte de crisis uit. En wat onze nieuwsgierigheid vooral prikkelde: de participatiewet ging in 2015 van kracht.”
Waarom hadden jullie hier belangstelling voor?
“Dit had gevolgen voor de bijstand, want gemeenten kunnen er sindsdien voor kiezen om een tegenprestatie terug te verlangen voor een uitkering. Een bijstandsuitkering is volgens dit principe niet zomaar een recht, maar een voorziening waarvoor je iets terug moet doen. We waren benieuwd hoe het er na deze maatschappelijke omslag in de praktijk aan toe gaat."
Waarom kozen jullie voor Rotterdam?
“De term ‘voor wat hoort wat’ is ineens gemeengoed geworden en daar is Rotterdam voorloper in. Die gemeente heeft daar een duidelijke visie over, is zelfbewust en staat pal achter dit beleid. Zij had het lef om ons vrije toegang te geven tot hun organisatie.”
Hoe zijn jullie te werk gegaan?
“Eerst heb ik een half jaar meegelopen met verschillende consulenten om inzicht te krijgen in die gigantisch grote organisatie. In Rotterdam zitten 38.000 mensen in de bijstand. De gemeente staat voor een enorme opdracht: hoe laat je die enorme massa iets terugdoen? Hoe organiseer je dat en hoe controleer je dat? Het duurde een tijd voordat ik een beeld had van het proces en waar de visie van ‘voor wat, hoort wat’ het duidelijkst naar voren komt. Regelmatig zat ik naast de consulent, die talloze gesprekken per dag voert met de cliënten.
Met de consulenten die aangaven ook gefilmd te willen worden zijn we aan de slag gegaan. We stelden de camera steeds op dezelfde manier op, gericht op het bureau en de twee stoelen aan beide zijden. De cliënten benaderden we ter plekke. Dat was heel spannend, maar gelukkig waren er genoeg mensen die het geen probleem om gefilmd te worden.”
Wat heeft het filmen vanuit steeds hetzelfde perspectief opgeleverd?
“Het mooie hiervan is dat het de kijker niet afleidt, de focus ligt op het gesprek. Dat geeft het gevoel dat je erbij bent. Het idee ontstond toen we al een tijdje bij de dienst rondliepen. We kregen het gevoel dat er tijdens de gesprekken keer op keer hetzelfde werd opgevoerd. De consulenten spreken volgens een protocol. Hiervan ben je als kijker op een directe manier getuige.
Het was wel spannend om te doen, vooral voor de cameraman Deen van der Zaken. Cameramensen zijn gewend om divers beeld aan te bieden. Maar nu moest hij dus steeds hetzelfde doen, wat voor hem tegennatuurlijk aanvoelde.”
Welk inzicht kregen jullie over de mensen die een uitkering aanvragen?
“Er zitten nu echt heel andere mensen in de bijstand. De gevolgen van de crisis zijn meer zichtbaar. Iedereen kan zijn baan verliezen. Je hoeft er bij wijze van spreken twee keer pech voor te hebben. Veel bijstandsgerechtigden van nu hebben hun leven lang gewerkt, zij weten ook niet wat hen overkomt. Dat is echt een verschil met de situatie in Zutphen vijf jaar geleden, waar ook wel werd gesproken van een granieten bestand van mensen met juist een grote afstand tot de arbeidsmarkt.”
Wat vinden ze ervan dat er iets van hen wordt terugverwacht?
“De meesten vinden het logisch. Ze zijn het met de gedachte van het ‘iets terugdoen’ eens. Op de uitvoering ervan reageerden ze tweeledig. De mensen die een tegenprestatie moeten verrichten krijgen al langer dan vijf jaar een uitkering. Zij hebben vaak weinig weerstand tegen vrijwilligerswerk. Veel mensen zijn al actief als vrijwilliger. Degenen die nieuw zijn, krijgen te horen dat ze 15 weken lang een traject moeten volgen. Zij moeten een dag per week werken, papier prikken. Maar op straat lopen met een oranje hesje aan ervaren zij als stigmatiserend. Ze zeggen: ‘Het wordt gebracht alsof het onze schuld is dat we daar zitten’. Ook al heeft iemand veertig jaar gewerkt en iemand anders juist nooit iets gedaan; iedereen moet dit doen. Ik heb onder hen niet veel mensen ontmoet die zeiden: daar heb ik wat aan gehad.”
Waar wringt het dan volgens jullie?
“Er is sprake van een paradox. Hoe kan je gedwóngen vrijwilligerswerk doen?
Ik geloof in de basisgedachte dat mensen gelukkiger worden als ze ergens deel van uitmaken. Niemand wordt gelukkig van alleen thuis zitten. Maar als het vervolgens wordt gebracht als een verplichting, krijgt het een ander karakter. In alle brieven van de instantie vind je dat woord: verplichting. Daar wringt het volgens mij. Het komt over als een soort straf. Hiermee wil de gemeente de ‘profiteurs’ bereiken, maar de bereidwilligen zijn er de dupe van. Een grote groep mensen die wel wil, wordt benaderd op een toon waar ze niets mee heeft.”
Heb je zicht gekregen op hoe dit anders kan?
“Het taalgebruik maakt al zo veel uit. Wat zou er gebeuren als je zegt: ‘wij hebben u heel hard nodig’? Dat zou ik heel interessant vinden. Maar Rotterdam kiest voor een strenge benadering.
De film gaat voor een groot deel over taal. De programma’s waarmee ze werken hebben titels als: Aan de slag, bewegen naar werk en WerkLoont, Werkdiagnose. Woorden als tegenprestatie, inspanningsplan, inspanningstoets, controlegesprek komen veelvuldig voorbij. Die komen niet in het normale taalgebruik voor. Als iemand niet voldoet aan de eisen, volgt er een ‘maatregel’. Dat betekent dus een boete.”
Wat viel je op aan de sfeer bij de dienst?
“Er hangt een prettige sfeer van: we gaan het aanpakken. De werknemers zijn gemotiveerd, ze zijn het werk leuker gaan vinden. De gesprekken gaan in Rotterdam nu steeds over werk, niet meer over geld. Wat kun je, wat zou je willen? Dat is het uitgangspunt.
De betrokkenheid van de medewerkers is groot. Ook al worden ze beperkt door wat de overheid hen voorschrijft. Als je dit werkt doet voer beleid uit dat door anderen is gemaakt. Voor hetzelfde geld moet je over een paar jaar een heel ander verhaal vertellen. En toch gaan ze ervoor.”
Wat viel je op over de overstap van een persoonlijke benadering naar meer gestandaardiseerde gesprekken?
“Het levert een spagaat op. De gedachte zoals in Rotterdam om meer vast te leggen volgens protocollen is niet raar. Met 38.000 mensen in het bestand moet dat ook wel. Maar soms zie je dat het doorslaat en zijn werknemers drukker met invoeren dan met praten met die mensen. De werknemers geven zelf ook aan dat ze liever praten met de mensen dan met gegevens invoeren. Maar tegelijkertijd denk ik: dat is met zoveel uitkeringen dus een onmogelijke taak.”
Welke scène geeft volgens jou goed de omslag naar de participatiesamenleving weer?
“In de film zegt een bijstandsgerechtigde dat hij vrijwilligerswerk wil gaan doen bij de Voedselbank. Tegen de consulent zegt hij: ‘Maak maar een afspraak’. Maar die draait het om en antwoordt: ‘Ik kan geen afspraak voor u maken, maar wel met u afspreken dat u op zoek gaat’. Dat typeert hoe de rollen zijn omgedraaid de afgelopen jaren. Mensen waren vanuit de gedachte van de verzorgingsstaat gewend dat dit voor hen werd opgelost. Zo’n opmerking laat zien dat dit nu echt is veranderd.
Ook zegt iemand in de film: iedereen heeft recht op een uitkering. Nee, antwoordt de consulent, iedereen heeft recht om een uitkering aan te vragen.”
In ‘Sta me bij’ filmden jullie ook bij de uitkeringsgerechtigden thuis. Waarom nu niet?
“We hebben er bewust voor gekozen om zo dicht mogelijk bij de Dienst Werk en Inkomen te blijven. Het ging ons juist om de grootsheid, de machinerie van het systeem. Alle verhalen bij elkaar vormen één groot levensverhaal.
Komt er over vijf jaar weer een film over de bijstand?
“We blijven het volgen. Rotterdam is een voorloper en ik ben benieuwd hoe andere gemeentes daarnaar kijken. Sommige gaan juist een andere kant op, experimenteren met een basisinkomen, een uitkering zonder verplichtingen. Ik ben benieuwd hoe we zelf als burgers mee gaan denken over wat de gemeente van ons terug mag vragen.”
Foto bovenaan: Suzanne Raes (links) en Monique Lesterhuis.