Haar verdriet viel van het balkon en brak.
Ze kreeg behoefte aan een nieuw verdriet.
Toen ik met haar naar de markt ging, bleken de prijzen van verdriet onwaarschijnlijk hoog, dus adviseerde ik haar een tweedehands verdriet te kopen.
We vonden een verdriet dat in goede staat verkeerde, het was alleen een beetje groot.
Het had aan een jonge dichter toebehoord, die die zomer zelfmoord had gepleegd, vertelde de handelaar ons.
Het verdriet beviel haar wel en we besloten het te nemen.
Maar we waren het niet eens met de prijs, dus zei de handelaar dat hij er, als we het verdriet zouden kopen, gratis een pakketje leed uit de jaren zestig bij zou geven.
We stemden in met zijn voorstel en ik was blij met het extra leed, waarop we niet hadden gerekend.
Toen ze merkte hoe gelukkig ik ermee was, zei ze: ‘Je mag het hebben.’
Ik deed het leed in mijn tas en we gingen op weg.
Die avond schoot het me weer te binnen.
Ik haalde het uit mijn tas en bekeek het van alle kanten.
Het was van hoge kwaliteit en verkeerde in goede staat, hoewel het al een halve eeuw was gebruikt.
Kennelijk had de handelaar geen idee van de waarde gehad,
anders had hij het ons vast niet gegeven in ruil voor de aanschaf van het onbeduidende verdriet van een jonge dichter.
Wat me vooral tevreden stemde, was dat het existentieel leed was, dat bovendien uiterst professioneel in elkaar was gezet, met prachtige, bijzonder verfijnde details.
Het had vast toebehoord aan een geleerde of een ex-gevangene.
Ik begon het te gebruiken en zo werd de slapeloosheid mijn dagelijkse metgezel en werd ik een voorstander van de vredesbesprekingen.
Ik ging niet meer op bezoek bij mijn naasten, het aantal memoires in mijn boekenkast groeide en ik uitte nog maar zelden mijn mening.
Mensen werden me dierbaarder dan het vaderland en ik begon me te vervelen. Maar wat ik vooral opmerkelijk vond, is dat ik een dichter werd.
(uit: Weg van Damascus)
Hoe ik een dichter werd
Bovenstaand gedicht komt uit zijn debuutbundel in het Nederlands: Weg van Damascus (2014), uit het Arabisch vertaald door Djûke Poppinga.