Voor het BNN-programma Je zal het maar hebben bezoekt hij mensen met een ernstige handicap en probeert hij zich ‘open en verwonderd’ voor te stellen hoe het is om hun leven te moeten leiden. In #Boos – uitgezonden op YouTube - gaat hij namens gedupeerde tieners verhaal halen bij bedrijven die ervan worden verdacht de boel te belazeren. Het zijn twee kanten van Tim Hofman, een eigengereide, gretige bijna-dertiger die in medialand furore maakt. Eigenlijk vindt hij álles interessant - zelfs geïnterviewd worden - maar het moet wel snel tussendoor, want hoe graag Tim ook wil praten: hij heeft weinig tijd.
Toen ik je sms’te, kwam je net uit de studio van De Wereld Draait Door gehold. Je was op weg naar Berlijn zei je, en je stelde voor om een afspraak te maken voordat je naar de Filipijnen af zou reizen.
“Check.”
Wat valt je op aan dit begin?
“O... ehm, druk? Veel? Is dat het goede antwoord? Ik heb een vol leven, absoluut. Vind ik leuk. Het is heel leerzaam om tafelheer van Matthijs van Nieuwkerk te zijn, in Berlijn hadden we met ons team van ‘#Boos’ een cursus bij het hoofdkantoor van YouTube - óók interessant - en over een paar dagen vlieg ik naar de Filipijnen om een documentaire te maken voor ‘Spuiten en Slikken’. Ik zit nu in een exorbitant drukke tijd, heb in de afgelopen zes weken misschien twee dagen vrij gehad, maar doordat ik mijn werk zie als een vorm van topsport, kost het me niet zo veel moeite om dit vol te houden. Ik eet gezond, ik drink matig en ik slaap voldoende. Kortom: ik zorg goed voor mezelf.”
Ben je zo iemand die alles aanpakt?
“Was ik wel, maar ik ben inmiddels iets gematigder geworden. Ik bedoel: ik doe niet alles om maar in beeld te zijn, maar ik werk wel meer dan ooit. Daarnaast besteed ik ook veel tijd aan introspectie en verdieping: Wie ben ik? Hoe sta ik in de maatschappij? Hoe werkt dat hoofd van mij? Ik heb geleerd om voortdurend bij mezelf te rade te gaan. Zitten en denken. Voelen, heel veel voelen. Alles toelaten. Als je fit bent, kan zoiets; dan ga je niet zo snel aan je emoties ten onder.”
Je klinkt als iemand die door schade en schande wijs is geworden.
“Dat is ook zo. Ik kom uit een groot gezin, de oudste van vijf, en ik was het nooit zo gewend om tijd aan mezelf te besteden. Mond houden, gevoelens uit de weg gaan. Dat heb ik lang volgehouden. Tot ik, zo rond mijn negentiende, op een plek kwam waar ik liever niet meer naar terugkeer.”
Waar zat je? Ergens onder aan de trap?
“Ja, zo kan je het wel omschrijven. Ik was bang. Ik wilde mijn bed niet meer uitkomen. Soms dacht ik: als het morgen afgelopen is, vind ik dat helemaal niet erg. Gek genoeg had bijna niemand in de gaten hoe slecht het met me ging. Zelfs mijn beste vriend, met wie ik toen samenwoonde, keek ervan op toen ik durfde toe te geven dat ik depressief was. Het zullen de genen zijn, maar voor een deel waren het ook de omstandigheden.Ik had een relatie met iemand die aan anorexia leed en er was nogal gedoe in mijn familie - maar daar wil ik liever niet over praten omdat het over anderen gaat en het is niet hun keuze om de openbaarheid te zoeken, begrijp je?”
Ja, natuurlijk. Maar hoe kwam je er dan uit?
“Ik ben een paar keer naar een psycholoog gegaan. Ook een tijdje wat langer. Gewoon, om even te praten - iets wat ik nog moest leren - maar dat was al prettig genoeg. Ik kreeg een zetje, ik werd op gang geholpen, daarna kon ik het zelf. Dat is steeds mijn insteek geweest: ik wil niet afhankelijk worden van personen of instituties. Ik wil dus niet zwaar gaan hangen op een bepaalde therapie, of nog erger: me uitleveren aan een of andere godsdienst. Na een of twee jaar werden de neerslachtige gevoelens minder doordat ik de dingen anders aan ging pakken. Dat is te vaag, zeker? Laat ik het dan zo zeggen: ik veranderde patronen en ik ging zekere mensen uit de weg, terwijl ik anderen juist meer toeliet.”
Zul je nu nooit meer zo diep wegzinken?
“Dat weet ik niet, maar áls dat gebeurt, weet ik ook hoe ik er weer uit moet komen. Als ik me slecht voel, voel ik me slecht. Natuurlijk zal ik ook mijn best gaan doen om me beter te voelen, maar eerst erken ik dat het niet zo lekker gaat. En ik raak er niet meer van in paniek. Maar hee, nu gaat het al een tijdje over depressies. Is dat wel een humanistisch thema?”
Waarom niet? Maar goed, ik wil best even ergens op doorgaan: je zei net dat je geen religie nodig had om er weer bovenop te komen.
“Hell, no. Je mag geloven wat je wil, ik zal de vrijheid van godsdienst altijd verdedigen, maar voor mij past religie in het rijtje van kwakzalverij, horoscopen en pseudo-wetenschappelijke shit – en het liefst ergens achteraan. Dat er in de evolutietheorie ook wel een paar gaten zitten, wil niet zeggen dat de scheppingsverhalen als enige optie overblijven, toch? Wat ik trouwens ook zo storend vind: dat je een atheïst wordt genoemd als je niet in God gelooft. Daar zit dat woordje toch weer in. Alsof je eigenlijk een ontkenner bent.”
Een agnost dan?
“Tja, iemand die het zogenaamd niet weet. Dat is in zekere zin ook te veel eer voor het mogelijke bestaan van God. Want er moet toch iets zijn? We weten het niet, we zijn iets kwijt... nou, dan dát maar! Gaan we met z’n allen een of andere god aanbidden. Dat hele religie-systeem is gebaseerd op angst. Angst is trouwens de emotie waar onze gehele maatschappij op lijkt te zijn gebouwd. We zijn bang voor het onbekende, bang voor de ander, bang voor de mening van die ander. Ik erger me kapot aan dat laffe leven. Waarom is het zo eng om iets op een ándere manier te benaderen? Wees het oneens, ga de polemiek aan, probeer de ander te overtuigen. Wees mondig.”