Mano Bouzamour is een vervelend ventje. Dat zou je tenminste kunnen denken als een interviewverzoek na veel gedoe wordt ingewilligd met de restrictie dat het hooguit een uurtje mag duren want: ‘Ik heb vakantie.’ Als alle do’s and don’ts zijn doorgenomen - ‘Ik stoor me mateloos aan de lakse voorbereiding van sommige journalisten’ - verschijnt hij eindelijk op de afgesproken plaats.
Ga snel zitten, we hebben nog maar drie kwartier.
“Ja, nee, sorry, sorry, dat was lomp van mij, maar ik word gestoord van al die verzoekjes.”
Dus je had liever niet meegedaan?
“Nee, voor HUMAN magazine maak ik graag een uitzondering. Eigenlijk ben ik vooral kwaad op mezelf omdat ik niet schrijf. Ik moet aan mijn boek werken. En er speelden nog wat andere dingen: een vriend helpen met een verhuizing, een verbouwing, veel lezingen en... nou ja, I’m sorry.”
Ik las ergens dat je plezier hebben in het leven het allerbelangrijkst vindt.
“Dat klopt. Al dat serieuze gedoe: wat moet je ermee? Als je ergens niet blij van wordt, moet je het gewoon niet doen.”
En hoe zit het dan met de dingen die je niet leuk vindt, maar toch moet doen?
“Die moet je als eerste wegwerken. Ik begin ook altijd met de korsten van de pizza en bewaar het middelste, lekkerste deel voor het laatst.”
Dan ben je waarschijnlijk ook opgevoed met de opdracht altijd je bord leeg te eten.
“Exact. Mijn ouders zijn in de jaren 70 vanuit Marokko naar Amsterdam gekomen. We zijn allemaal - mijn drie broers, drie zusters en ik - in de Lutmastraat geboren. We aten met z’n allen van één groot bord. Zonder bestek, met onze handen. Iedere maaltijd was een slagveld. Mijn grote broers hadden iedere keer weer het beste stukje vlees te pakken. De restjes werden door mijn ouders opgegeten. Volgens mijn vader brengt het ongeluk als je iets laat liggen. En mijn mama houdt ervan om veel te eten. Ze is erg dik, zoals veel Marokkaanse vrouwen in Amsterdam."
Is jouw verlangen naar alleen maar plezier een reactie op een ongelukkige tijd?
"Nee hoor, ik heb een toffe jeugd gehad. Het was gezellig, met z’n allen in dat kleine huis in de Pijp. Ik sliep met mijn broers op één kamer, er kwamen altijd vriendjes, vriendinnetjes en familieleden over de vloer. En we keken heel veel films samen. Stoere films, oorlogsdrama’s, dat gedoe. Ik ben zo’n beetje door Hollywood opgevoed. Mijn ouders - ouderwets, zeer gelovig en analfabeet - vonden het fijn als we binnen bleven en films keken, want buiten loerde het gevaar. Een wereld vol ongelovigen die erop uit waren om je de hel in te slepen. Voor mij waren die lange filmnachten niet alleen een escape, het was ook een manier om te leren hoe ik de dingen in het echte leven moest aanpakken: de omgang met meisjes, tafelmanieren, hoe je een conversatie voert.”
Heb je wel eens het gevoel in een film te leven?
“Ja man! Of nee, wacht, laat ik het zo zeggen: ik verlangde naar zo’n soort leven waarin alles wat je wenst ook daadwerkelijk op je pad komt. Toen ik op mijn negentiende van het lyceum kwam, besloot ik te gaan schrijven. Mijn klasgenoten gingen studeren of reizen in het Verre Oosten of zo, maar ik zou een roman publiceren, sterker nog, een bestseller, een boek dat vertaald én verfilmd zou worden. Dat is allemaal gebeurd.”
Waar ligt de kern van dit verlangen?
“Dat weet ik niet precies. Ik weet wel dat ik tijdens het onderzoek naar mijn roman beter naar mezelf en naar mijn leven heb leren kijken. Hoe meer ik las, hoe verder ik afraakte van ideeën die ik in mijn jeugd had meegekregen. Zo was ik altijd een brave moslim geweest. Ik geloofde in Allah en ik eerde een heel legertje van Zijn profeten, ik ging met mijn vader naar de moskee, deed mee aan ramadan, maar had mezelf nooit afgevraagd waarom ik al die dingen deed. Ineens drong het tot mij door dat het niet mijn eigen keuze was geweest om moslim te zijn.”
Stelde je jezelf niet de vraag of God bestond?
“Jawel. En ik vroeg het ook aan mijn ouders. ‘Als God bestaat, wie heeft Hém dan gemaakt?’ Het antwoord was: ‘Dit soort vragen mag je niet stellen, jongen.’ ‘Waarom niet?’ ‘Daarom niet.’ Misschien dat in die tijd de eerste barstjes in mijn geloofsovertuiging zijn ontstaan. Toen ik naar het Hervormd Lyceum ging en bij mijn witte vriendjes en vriendinnetjes over de vloer kwam, maakte ik kennis met hun lieve ouders die mij voor een volgend raadsel stelden: hoe kunnen deze wijn-drinkende, varkensvlees-etende mensen zo aardig zijn? En waarom moesten zulke lieverds in de hel belanden?”
Ben je naar een andere invulling van het begrip God gaan zoeken?
“In zekere zin heeft mijn vader daar het antwoord op gegeven. Als ik hem op straat tegenkwam en vroeg of er iemand thuis was, antwoordde hij: ‘Allah is thuis. Allah is er altijd. Overal.’ Dus, Allah bestaat ook in bomen, in dieren, in mensen, in...”
...Liefde, in seks.
“Precies!”
Lees verder onder de foto