De Dam was leeg. Kaal, sereen. Mooi strijklicht van een zon die onderging achter het paleis. Met maar zes mensen op die kale Dam was elke beweging, elk woord symbolischer dan ooit. Dat lege plein had iets huiveringwekkends: het was mooi en angstaanjagend tegelijk.
Ook de Koning heeft geen kapper. Ook de koning zingt het volkslied mee, voor het eerst hoorbaar voor mij. Een uitzonderlijk toeval dat nu uitgerekend hij hier voor het eerst zou spreken, er geen publiek was. Hij sprak voor vijf mensen en een camera. "Sobibor begon in het Vondelpark," zei hij. Dat was de meest kernachtige samenvatting van zijn speech.
Ik keek samen met de kinderen, met wie ik dezelfde dag nog in dat park was geweest voor een rondje sport. Ik legde iets uit over bordjes aan de hekken. "Waren dat diezelfde hekken," vroegen ze. "Ja," zei ik. Dezelfde hekken die we vanmiddag onbekommerd passeerden, hielden ruim 75 jaar geleden de joden buiten.