Voor het eerst sinds een week of zes reed ik gisteren weer eens auto. Normaliter doe ik dat ook niet zo vaak, maar nu was het wel erg lang geleden dat ik het asfalt op geweest was. "Je mag nog maximaal honderd kilometer per uur," waarschuwde mijn vader. Dat was enigszins overbodig, aangezien mijn stokoude auto amper harder kan, maar inderdaad: ik was het even vergeten.
Dat was die ‘rotmaatregel’, die Rutte had moeten nemen tijdens de stikstofcrisis, "de ergste crisis in negen jaar in de negen jaar dat ik premier ben". Het is nog maar vijf maanden geleden, en hij zei het echt. Wat is dat ver weg.
Tijdens de kerstdagen zat ik gebogen over een essay over het thema mobiliteit in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, en die ‘rotmaatregel’, en vooral alle commotie eromheen, kwam als geroepen. Vrijheid is benzine, zo parafraseerde ik Peter Sloterdijks mobiliteitsfilosofie uit de vorige eeuw: in onze auto’s voelen wij ons vrij. Om me direct daarna af te vragen: kunnen we ons die houding nog permitteren? Moeten we niet heel anders gaan nadenken over mobiliteit? Zou niet ‘mobiliteit’, maar ‘nabijheid’ of ‘lokaal leven’ een beter ideaal voor de 21ste eeuw zijn?