Als er een ding duidelijk is na een week versoepeling van de coronamaatregelen, is het dat de anderhalvemetersamenleving voor geen meter werkt. We zien het op straat, in het openbaar vervoer, en in de supermarkt. En, vorige week, ook in het museum. Ik was met vrienden uit Brabant in het Rijksmuseum. Het was hun eerste uitje sinds drie maanden isolatie, waarin de tijd werd gedood met, onder meer, het bestuderen van de catalogus van de bejubelde expositie Caravaggio-Bernini. En vorige week was het zover, we konden erheen.
"Bereid je goed voor en ga zorgeloos een dagje uit! Koop je toegangskaartje online," waarschuwt de website van het Rijksmuseum, dus boekten ze een tijdsblok waarop we zouden worden toegelaten. Dinsdag van 15.00 uur tot 17.00 uur waren we van harte welkom. Dus stonden we om kwart voor drie in de rij.
Na een half uur werden we benaderd door een suppoost: "Komt u voor de tentoonstelling Caravaggio-Bernini?"
"Ja, we hebben geboekt. En we komen speciaal voor die tentoonstelling, want de Nachtwacht kennen we intussen wel."
"Dan hebt u pech gehad, want dat gaat u niet meer redden. Er zijn te veel mensen." Dat was al wel duidelijk, gezien de rij van het Atrium tot de Philipswing. "Maar hoe kan dat, we hebben toch een speciale tijd toegewezen gekregen?"
"Tja… U kunt wel de rest van het museum in."