Weet u nog, aan het begin van de coronacrisis? We verbaasden onszelf en elkaar door de manier waarop we reageerden op het ‘nieuwe normaal’. Waar het kabinet eerst nog bijna doodviel over de mogelijke kosten van een beter salaris voor mensen in het onderwijs, de gezondheidszorg en de schoonmaaksector, bleek de regering ineens bereid een onvoorstelbaar aantal miljarden vrij te maken om de samenleving overeind te houden.
Er ontstonden spontaan allerlei initiatieven om solidariteit te tonen met mensen die het meeste leken te lijden onder de nieuwe situatie. We klapten voor elkaar en voor al die mensen in beroepen die we plotseling ‘vitaal’ gingen noemen. We brachten hun en elkaar muzikale odes en bloemen. De weinige mensen die we tegenkwamen op straat groetten we, we stonden geduldig en zonder morren in de rij op anderhalve meter afstand. Nou ja, even zagen we een milde vorm van egoïstisch gedrag in de vorm van hamsteren, maar dat had ook weer iets lachwekkends, omdat het vooral wc-papier betrof. We probeerden vooral het positieve te blijven zien: vooruitgangsoptimisten durfden zelfs te geloven dat corona de wereld beter en duurzamer zou maken.
Tja, om maar eens een geliefd stopwoord te gebruiken van de zo betreurde schrijver en columnist Martin Bril.