Toen de borstkanker, die mijn moeder overwonnen dacht te hebben, na 10 jaar toch terugkwam, was er veel paniek. Er volgde een tijd met veel onderzoeken door dokters die het ergste vreesden. Met slapeloze nachten, met urenlang wachten in wachtkamers.
Uiteindelijk kregen wij na een maand te hebben geleefd met het idee dat het elk moment voorbij kon zijn, de definitieve uitslag. Het was ongeneeslijk. Maar niet direct levensbedreigend. Dat wil zeggen: ze zou er aan dood gaan, dat stond vast. Daar kon niemand iets aan doen. Maar wanneer, was onmogelijk te zeggen. Het kon een maand duren, zes maanden, een jaar, vijf jaar, tien jaar. Daar viel door niemand iets intelligents over te zeggen.
Ik was thuis die dag dat we dat nieuws hoorden. Ik zat die avond naast mijn vader. Ik hoorde hem bellen met mijn tante. 'Hoe het nu met mij gaat?', vroeg hij. 'Hoe ik me voel?' Hij zuchtte. Slikte wat tranen in, wat woorden weg en zei toen: 'Daar zou je een zeer goed boek voor nodig hebben. Geschreven door een zeer goed schrijver. Om te kunnen verwoorden wat ik nu allemaal voel.'
Die avond is inmiddels vier jaar geleden en ik heb het antwoord van mijn vader altijd onthouden. Ik weet nog dat het mij troostte, dwars door mijn eigen schrik en verdriet heen. Omdat het antwoord van mijn vader zo precies en zo per ongeluk mijn taak als schrijver en theatermaker verwoordde. En het belangrijk maakte. Het op waarde schatte, en hoe goed dat voelt in een land, waarin kunst toch al gauw in het hoekje van moeilijkdoenerij zit. Of in het hoekje van 'persoonlijke hobby'. Terwijl mijn vader het nodig had, ik zelf het zo vaak nodig heb.