"Het is december 1944. Een 16-jarig meisje, Mala Rivka Kizel, die doorgaat als Annie Gmiturk, gaat met haar gezin naar een bioscoop in Zerbst, in Midden-Duitsland. Ze zullen daar de nazipropaganda-klassieker Heimkehr zien, die Duitsers uitlegde waarom Polen is binnengevallen. Vooral het voorfilmpje is gruwelijk antisemitisch. Dus vraagt Annie op de terugweg aan de man die ze vader noemt: 'Die joden he? Waren die echt zo erg?' De man zegt: 'Ach kind, je zou eens moeten weten. In werkelijkheid is het nog veel erger. Ze liegen, stelen, bedriegen.' Dat wringt enorm voor Annie en dus vraagt ze hem: 'Maar hebt u wel eens een jood ontmoet?' Daarop antwoordt hij, bijna beledigd: 'Nee, natuurlijk niet.'
Wat hij niet weet, is dat zij, een meisje dat hij sinds enige tijd als zijn dochter behandelt, zelf joods is. Ze is geboren in de joodse wijk van Warschau, in een orthodox gezin, ze ontvluchtte het getto en wist enige tijd als katholieke Poolse door te gaan om zichzelf, later in Duitsland, zelfs als Volksduitse voor te doen. Dat betekende dat ze raciaal te superieur was om terug te gaan naar de fabriek waar ze werkte − waarna een overtuigd nationaal-socialistisch gezin haar opnam, Duitsers dienen immers geholpen te worden, ter versterking van het ras.
Deze Annie, Janina, Marilka of Mala leeft nog. Ze is 95 jaar oud en woont in Amstelveen. Ik heb enkele jaren een onderzoek naar haar leven verricht, met Warschau als standplaats. Dat spel met identiteiten dat haar gered heeft – waardoor ze ontkomen is aan de massaslachting van de Duitsers – intrigeerde me mateloos. En zeg eerlijk, het is ook een spectaculair verhaal. Want met die familie hield het niet op. Want ze werd ook nog verliefd op een Duitser, lid van Hitlers NSDAP.
Hoe het verder gaat is allemaal te lezen in het boek dat ik over mijn zoektocht naar haar leven schreef: Liever dier dan mens. Hier wil ik het over één specifieke ontdekking hebben die ik deed tijdens het werk aan het boek en die ons volgens mij veel kan leren over 's mens obsessie met identiteit, nationaliteit en zelfs ras.
Zoals inmiddels duidelijk moge zijn, gaat het boek behalve over Mala's leven, over de grenzen die mensen trekken tussen een door henzelf gepercipieerde eigen groep en de anderen. Tussen zij-van-ons, en zij-van-hen. Dat is een oud, eeuwig en ook weer actueel gegeven, waarvan ik dacht dat ik het allemaal wel zo'n beetje wist. Wellicht dat ik juist daarom (ook) zo getroffen was door die ene, op het eerste gezicht niet zo verstrekkende, ontdekking.
Die kwam uit een Poolse volkstelling in de jaren dertig. Ik raadpleegde die volkstelling omdat ik op zoek was naar de nazaten van analfabete boeren bij wie Mala in 1941 enkele maanden woonde en werkte. Dat was in het huidige Oekraïne en een gebied dat voor de oorlog tot Polen behoorde. Ik wilde weten of de joodse Mala bij orthodoxe Oekraïners had geleefd, of bij katholieke Polen. Met die kennis hoopte ik de nazaten eenvoudiger te kunnen vinden. Wat bleek? In de regio waar mijn hoofdpersoon schuilde, lukte het Poolse ambtenaren niet om de gehele bevolking te rangschikken naar nationaliteit, hoe graag ze dat ook wilden.