Warmonger. Of oorlogsstoker. Duidelijk iemand om te wantrouwen. Want wie wil nou ooit oorlog? Toch laten de reacties op ‘Charlie Hebdo’ zien dat warmongering als puur menselijke reflex onvermijdelijk is.

‘Het is oorlog!’ Misschien had ik moeten tellen hoeveel keer deze woorden in mijn social-mediakanalen werden gebruikt vlak na de moorden op de journalisten van Charlie Hebdo, en vooral tijdens de gijzelingen in de dagen daarna. Het was in ieder geval véél — alsof men niet anders kon dan oorlogstaal uitslaan.

Maar wat lag hieraan ten grondslag? Simpelweg een constatering van de ontstane situatie? Of juist wraakgevoelens ingegeven door de sfeer van angst en onzekerheid?

De tweede vraag is makkelijk te beantwoorden; mensen waren ook bang en onzeker en daarom riepen ze: oorlog. De eerste vraag is interessanter, en daarmee ook minder eenduidig. Misschien ligt de waarheid ergens tussen de vragen. In een discussie hierover op Facebook vraagt GWR-lezer Daniel Hoenderdos zich af: ‘Ben ik nu een muffe conservatief, bang links of een lakei van het establishment?’

Zijn vertwijfeling is precies die van de hoofdpersonen in John Fords klassieker Fort Apache (1948).

Vlak na de burgeroorlog wordt kolonel Owen Thursday (Henry Fonda) de nieuwe bevelhebber van de cavalerie-eenheid bij Fort Apache waar ook kapitein Kirby York (John Wayne) gestationeerd is.

Thursday is gedesillusioneerd. Een lange carrière in het leger heeft hem niets opgeleverd behalve een minderwaardige baan bij een afgelegen buitenpost. Wanneer York een vredesovereenkomst met het Apache-opperhoofd Cochise wil sluiten, ziet Thursday zijn kans op glorie.

Niks geen vrede, het is oorlog.

Thursday krijgt zijn zin. Onder zijn leiding komen de cavaleristen tegenover de krijgers van Cochise te staan in een botsing die veel weg heeft van de historische nederlaag die George Armstrong Custer bij Little Big Horn werd toegediend door Sitting Bull en Crazy Horse.

York neemt de tragedie van een afstand waar, en zijn blik is bepalend. Hij lijkt vol bewondering voor de wijze waarop Thursday niet anders kan dan een ‘nobele’ dood sterft. Maar in Yorks perspectief schemert ook ironie door: Thursday hééft geen keus. Hij zit gevangen in het determinisme dat een leven in het leger met zich meebrengt.

Regisseur Ford, die in de jaren veertig oorlog eerstehands had meegemaakt op zowel Omaha Beach als op het eiland Midway, schetst een gelaagd beeld van Thursday. Die is zowel ‘muffe conservatief’ als een ‘lakei van het establishment’. Als soldaat is het zijn plicht zich te houden aan de conventies — hij kan niet anders dan oorlogvoeren.

Maar als hij na zijn dood de hemel in wordt geprezen door York — terwijl die als geen ander weet dat Thursday een domme beslissing heeft genomen — dan krijgt het hele verhaal een wrange smaak.

Eigenlijk zegt Ford: wie oorlogstaal uitslaan heeft in negen van de tien gevallen geen flauw idee wat dat wérkelijk inhoudt. En: wie echt weet wat oorlog is, York in dit verhaal, is de eerste om terughoudend te zijn wanneer de oorlogsstichters hun stem laten horen.

Volgende week meer over John Ford (1894 — 1973) bij Omroep Human. In ‘Gawie over film’ een kort profiel van deze complexe man die ook wel de ‘Shakespeare van de Amerikaanse cinema’ wordt genoemd. En in het radioprogramma OBA Live een uitgebreide blik op zijn leven en werk in een aflevering in de serie ‘Raddraaiers van de redelijkheid’.